Eigenzinnig is Werner Herzog altijd geweest. Voor de rol van de 17-jarige Kaspar Hauser – het ‘enfant sauvage’ dat niet kan spreken – koos hij de 41-jarige Berlijnse straatzanger Bruno S. Kaspar wordt cultuur bijgebracht, maar beviel zijn oorspronkelijke staat niet beter?
Het is een raadselachtig verhaal: op een dag wordt in een van de straten van Nürnberg een jongeman gevonden, gestoken in lompen, die niet kan spreken of lezen. In zijn hand een brief met zijn naam, Kaspar Hauser. Kaspar wordt als freak tentoongesteld in het circus – in 1828 gaat men niet zachtzinnig om met mensen die afwijken van de norm -, totdat de geleerden zich over de jongen buigen. Ze willen de mens in de natuurstaat bestuderen: heeft hij een godsbegrip? Moreel besef? En hoe snel kun je iemand die in een kelder is gehouden, gevoed door een man met een masker voor, socialiseren?
Herzog focust op de manier waarop de vertegenwoordigers van de Biedermeierburgerij met Kaspar omgaan. Normalisering is het doel van de theologen en medici die zich over de jongen buigen. Dat Kaspar zo z’n eigen logica – de regisseur maakte dankbaar gebruik van Bruno S.’ onnavolgbare levenswijsheden – erop nahoudt, ontgaat hen. In de opvatting van de regisseur is Kaspar de eenzame ‘wilde’ die door de beschaafde wereld wordt gebruikt om haar superioriteit te demonstreren. Diezelfde beschaafde burgers halen de schouders op wanneer Kaspar op een dag wordt vermoord – zijn hersens worden op sterk water gezet en ontleed.
Jeder für sich und Gott gegen alle verscheen twee jaar na Herzogs magnum opus Aguirre, der Zon Gottes. In Cannes werd Herzogs Kaspar Hauser-interpretatie onder meer onderscheiden met de Grote Juryprijs en de prijs van de Internationale Filmkritiek. Digitaal gerestaureerd.